'

L.S.,

Toen de kerkeraad zich in 1988 bezon op de viering van het 100-jarig bestaan van onze gemeente die ons te wachten stond in maart 1989 werd onder andere het idee gelanceerd om een boekje te schrijven over de geschiedenis van onze gemeente. Dit idee vond algemene bijval. Broeder R. Dijkstra werd bereid gevon­den om dit idee uit te werken. Het resultaat ziet u voor u. Het is een schets geworden van 100 jaar gereformeerd gemeenteleven in onze dorpen.Het verhaal heb ik met genoegen gelezen. Ik verwacht dat het u ook zo zal ver­gaan.Rest mij een woord van dank te richten tot broeder R. Dijkstra die met grote voortvarendheid en met merkbaar plezier dit boekje heeft geschreven. In deze woorden van dank wil ik ook mevrouw Annie Dijkstra-Hiemstra uit Oosterwolde betrekken. Zij heeft de technische realisatie van dit boekje voor haar rekening genomen.Nijemirdum, februari 1989.

Namens de kerkeraad: Ds. L. de Jong.  

 VOORWOORD

Van de kerkeraad kreeg ik het verzoek om ter gelegenheid van het 100 jarig be­staan van onze kerk "de Nederduits Gere­formeerde Kerk te Oudemirdum, Nijemir­dum en Sondel", zoals de naam vermeld staat in het eerste notulenboek, een historisch overzicht te schrijven. Ik heb dit aanvaard en het met plezier ge­daan. Vanzelfsprekend moesten de meeste gegevens gehaald worden uit de oude no­tulen daar vooral van de eerste jaren er geen overlevenden meer zijn. Soms wa ren de notulen uitvoerig, soms zeer be­knopt en erg kort. Als voorbeeld van dat laatste, heb ik voor u de notulen van de kerkeraadsvergadering van 22 november 1889 overgeschreven, die als volgt waren: "Kerkeraadsvergadering van 22 november op vrijdagavond in 't lokaal van Nije­mirdum op aanzoek van den VZ opent broeder Kuyper de vergadering met gebed. Daarna eenige besprekingen omtrent de toestand der gemeente, werd de vergade­ring met het zingen van een Ps.vers en dankzegging gesloten". Waaronder 3 handtekeningen.Hieruit wordt men niet veel wijzer wat de historie betreft. Maar over het ge­heel genomen, kan toch een goed beeld verkregen worden, over de historie van onze kerk.Vanzelfsprekend kan maar zeer beknopt op alles worden ingegaan. Ik hoop desal niettemin toch, dat u hier door een (zij het dan ook klein) beeld kunt krijgen van wat er onder Gods leiding met onze kerk is gebeurd.


 Oudemirdum, 1989. 

 R. Dijkstra.   

Er is mij verteld dat men samen kwam in een schuur, die ongeveer gestaan moet hebben, waar nu het dorpshuis (de school) staat, of de kerkelijke gebou­wen staan.In verschillende notulen is sprake van een broeder R. Kuyper, die op elke ver­gadering aanwezig was. Hij opende de vergadering, maar was geen voorzitter. Ook ondertekende hij de notulen, hoewel hier soms wel 4 of 5 handtekeningen on­der stonden. Dan wordt op 18 december voor gesteld om br. Kuyper te benoemen als lerend ouderling, opdat hij in 't ambt mag staan. Op een volgende vergade­ring van de gemeente blijkt dat deze zich hier mee kan verenigen. Of deze br. R. Kuyper hier woonde of van elders kwam is mij niet bekend, dit bleek nergens uit de notulen. Ik kreeg de indruk dat het laatste het geval was, maar weet het niet zeker. Wel had hij reeds verschillende keren een geestelijke toespraak gehouden en leefde met de gemeente mee. Later werd hij ook voorzitter van de kerkeraad. Hij heeft de gemeente gediend tot 9 ok­tober 1892 toen hij naar Hantum ver­trok, ook als oefenaar. Verschillende keren ging hij hier later nog voor in de dienst. Al spoedig begon men te denken aan het beroepen van een eigen Herder en Leraar. Zestien keer werd de gemeente een drie­tal en een keer een tweetal voorge­steld. In totaal 16 keer werd men ech­ter teleurgesteld.Een punt van ernstige overweging in de kerkeraad was de vraag of het volgens Gods Woord geoorloofd was, om de te be­roepen predikant een vast traktement toe te kennen.  Het standpunt van de classis was, dat dit wel kon, maar de kerkeraad bleef van mening, dat dit op grond van de Bijbel niet geoorloofd was. De te beroepen predikant werd toege­zegd, dat hij zonder bezwaar van het Evangelie zou kunnen leven. Hoe de gemeente die belofte na zou ko­men, moest hij dan maar afwachten. Kan dit standpunt reden geweest zijn voor de 16 bedankjes? Later werd hier­van afstand gedaan. Het traktement werd vastgesteld op f 900,--. Nee, niet per maand, maar per jaar. Hier kwam nog vrij wonen bij en zeer zeker zal de gemeente er ook wel voor gezorgd hebben, dat er eens wat appels, eieren, aardappels en niet te vergeten in de herfst, spek aan de pastorie werden bezorgd. Tenslotte nam ds. M.L. Wijnia, predi­kant te Zevenhoven, het op hem uitge­brachte beroep aan en in de notulen van 12 maart 1894 wordt zijn naam voor heteerst vermeld. Hij had op zondag 11 maart intrede gedaan, precies 5 jaar nadat men opnieuw tot reformatie wasgekomen.Ds. Wijnia heeft de gemeente gediend tot 24 mei 1921, dus een lange periode. Hij heeft in grote getrouwheid zijn werk hier gedaan. Vermoedelijk onder vaak moeilijke omstandigheden. De in­druk bestaat dat hij het niet gemakke­lijk heeft gehad. Een groot gezin, een klein traktement, wat wel weer eens werd verhoogd (wel vaak met minimale bedragen). Er moest ook wel eens gehol­pen worden met schuldsanering.  In oktober 1900, zo las ik in de notu­len, was er een schrijven binnengekomen van een broeder der gemeente, die schreef dat ds. Wijnia bedrog en oneer­lijkheid pleegde in de bediening des Woords en zo de gemeente op verkeerde paden leidde. Maanden later werd genotu­leerd, dat deze broeder zijn beschuldi­ging had ingetrokken. Ik vermeld nog dat een zoon van ds. Wijnia predikant is geworden. De laatste tijd van zijn ambtsperiode ging de gezondheid van ds. Wijnia ach­teruit. Er moest vaak vermeld worden dat hij op de kerkeraadsvergadering afwezig was "wegens krankte". Er werd emeritaat aangevraagd en verleend met ingang van 1 juli 1921, maar reeds in juni brak voor hem het eeuwige emeri­taat aan.Zijn lichaam rust tot op jongste dag op het stille kerkhof te Nijemirdum. Het aantal gemeenteleden groeide ge­staag. In 1892 bedroeg het totale aan­tal belijdende en doopleden 270. Ze wor­den in het notulenboek met familienaam en geboortedatum genoemd. Hulde aan de scriba van toen. Wanneer men dit leest, komen reeds verschillende namen naar voren, vooral familienamen, van hen die wij gekend hebben en nog kennen. Om nie­mand te passeren heb ik de verleiding weerstaan om enkelen te noteren.Vanzelfsprekend moest, omdat het gemeenteleven nog in opbouw was, zeer veel ge­regeld worden. En wat hebben de herders in die jaren veel geduld met hun schaap-jes moeten hebben. Want ook hen was niets menselijks vreemd.   We lezen van: Twisten onder broeders en ruzie onder zusters, valse beschuldiginen tegen kerkeraadsleden, en fouten van kerkeraadsleden. Een ouder­ling werd berispt om f 10,-- (waarom werd mij niet duidelijk). We lezen van schuldbelijdenis voor kerkeraad en gemeente wegens begane on­kuisheid door jonge gemeenteleden. We lezen van bedanken voor en het niet willen aannemen van de benoeming tot ouderling of diaken, soms tot 2 maal toe.Er moesten broeders vermaand worden over het niet goed betrachten van de zondagsrust. Men had toen een heel ande­re opvatting van wat moest en mocht op de zondag, dan wij nu jaren later heb­ben.We lezen dat de kerkeraad verschillende bezoeken moest afleggen bij een broeder en zuster die elkaar bij het uitgaan van de kerk uitgescholden hadden. Vaak moest dit besproken worden op de kerke­raad. Op elke kerkeraadsvergadering, zo blijkt uit de notulen, moest over tuchtgevallen gesproken worden. Er moesten broeders en zusters meerdere malen het vieren van het Heilig Avondmaal afgera­den of verboden worden. Zwaardere tucht moest worden toegepast. De redenen wa­ren vele en velerlei. Een geschil over een rekening van f 5,-. Dit heeft jaren gesleept. Er was een boer die had beloofd, de dochter van een gemeentelid het melken te leren, doch had dit nagelaten vol­gens deze. Het meisje kwam bij een Her­vormde boer terecht en moest bij de Her­vormden ter catechisatie. Deze kwestie kwam tot op de classis.  Er was een broeder die met Sint Nicolaas iets gedaan had of geweest was. Wat dit was kon ik onmogelijk ontcij­feren. Uit veel latere notulen bleek, dat dit iets van loten moet zijn ge­weest. Hij had dus een lot gekocht of iets dergelijks. Hij werd hierover ver­maand, doch beloofde niet dit een vol­gend jaar na te laten. Hij mocht tijde­lijk niet aan het Heilig Avondmaal deel­nemen.Ik heb slechts enkele dingen opgetekend en heb natuurlijk de namen die wel in de notulen stonden weggelaten. Wij zijn nu misschien geneigd om over verschil­lende dingen te glimlachen. Maar wateen werk zat hieraan vast. De broeders ouderlingen en de predikant moesten er elke keer maar weer op uit om de zondaren te vermanen. En dit in een tijd toen niemand nog een auto had en vermoedelijk weinigen een fiets. Alles moest dus met de benenwagen. Na het werk en meestal bij avond en nacht. Wat bij het lezen van dit alles opvalt is met welk een wijze zachtmoedigheid, of zoals u wilt,  zachtmoedige wijsheid al deze dingen door de broeders werden behandeld. Gelukkig kon soms vermeld worden dat er beterschap werd beloofd en dat er ruzies werden bijgelegd, al was dit dan ook na veel vermaan.Ik noteerde nog een financieel verslag van de diakonie, over het jaar 1890. Inkomsten: f 663,52. Uitgaven : f 546,05. Saldo    : f 117,47.   Dan nog: werkverschaffing. Wat dit was wist men toen wel, wij niet, want er wordt niets naders over vermeld. Inkomsten: f 705,29. Uitgaven : f 604,09. Saldo    : f110,70.Beide saldi samen: f 218,07.U die dit leest bent andere bedragengewend.In april 1892 begint men er over te denken om een pastorie te bouwen. Echter niet eerder dan wanneer er een predikant zou zijn.Ook in 1892 werd besloten de naam van de kerk te wijzigen. Het besluit zoals het genotuleerd staat, laat ik hier volgen, om aan te tonen hoe zorgvuldig het werd omschreven."Ingevolge het besluit van de voorlopi­ge Synode van de Nederduitse Gerefor­meerde Kerken, nader voor zoveel nodig, bevestigd door de Generale Synode gehou­den op 17 juni 1892 te Amsterdam, zal nu voortaan deze kerk de naam voeren van: De Gereformeerde Kerk van Nijemir­dum, Oudemirdum en Sondel". Ingevolge datzelfde besluit zal zij voortaan naar den regel der Gereformeerde kerkenordening in kerkverband leven niet enkel met die kerken waarmee zij tot dusver Synodaal vergaderde, maar ook met die andere Gereformeerde kerken, die hier­toe Synodaal vergaderden onder de naam van de Synode der Christelijk Gerefor­meerde kerk en welke kerken zich later hierbij mochten aansluiten.   En eindelijk wordt insgelijks volgens genoemde synodale besluiten hiermee ge­constateerd, dat alle eigendom en recht, haar dusver onder haar ouden naam toegekomen zijn, thans deze onder deze gewijzigden naam in eigendom en rechten gehouden worden, of zullen worden aanvaard en opgeëist". Op 5 november 1894 werd besloten dat men tot kerkbouw zou overgaan, maar het duurde nog bijna 3 jaar voor dit be­sluit tot uitvoer kon worden gebracht.Wanneer ik de notulen goed begrepen heb (ik moest het met een vergrootglas le­zen) dan zou deze bouw in daghuur gebeu­ren. De timmerman zou betaald worden en de kerkeraad zou voor stenen en hout zorgen. Later werd er een hypotheek ge­sloten van f 2.500,-- rente 4% procent en aflossing f 100,-- per jaar. Natuurlijk moest er orde en regel zijn in de kerk. Zo werd het tabakskauwen in de kerk verboden.Op 24 januari 1898 werd in de kerkeraad voorgesteld om het knielend bidden in de kerkeraadskamer af te schaffen. De broeders hadden echter geen vrijmoedig­heid dit voorstel aan te nemen. Op 7 februari van dat jaar werd wel een gewichtig besluit genomen. Er werd name­lijk besloten dat de predikant met een ouderling in de maanden oktober, novem­ber en december huisbezoek zou doen. Hieruit kan men dus concluderen, dat dit voorheen niet gedaan werd. Ook zou de wijkouderling in de week voor het Heilig Avondmaal ieder gezin kort bezoe­ken.  De kerk had eigendommen en deswegen nam Tien het besluit om deze eigendommen in "de assurantie" te doen. Wij zouden nu zeggen: te verzekeren. Wel moesten de assurantie en de vertegenwoordiger Christelijk zijn.In 1900 werd het kerkorgel gekocht. Prijs f 850,--. Een rondgang door de gemeente leverde f 400,-- op. De rest werd geleend.De kerkeraad nam ook het besluit om voortaan het preeklezen niet meer voor­af af te kondigen. Was dit omdat deze diensten slecht werden bezocht? Ik heb niet kunnen vinden dat dit be­sluit ooit is ingetrokken. Wanneer dus de tegenwoordige kerkeraad naar dit be­sluit handelt, verkeert ze daarmee "in de lijn der vaderen".Verschillende jaren werd er in de kerke­raad en op gemeentevergaderingen gespro­ken over de aanschaf van een kachel in de kerk. Dit ging echter niet door. Men vond het weelde. Ook meende men dat er een koster moest komen. Deze moest vol­gens de notulen voor alles zorgen (licht, warmte, schoonmaak enz.), voor de verschillende vergaderingen. De ker­keraad wilde deze functionaris een sala­ris toekennen van f 50,-- per jaar. Het bleek echter dat de kerkelijke kas (zo werd de financiële commissie genoemd) hier geen geld voor over had, zodat het niet doorging. Of de kerk toen ook vuilbleef is mij niet bekend. Vaak was ook de galerij onderwerp van gesprek op de kerkeraad. Dit was echter niet om het voorbeeldige gedrag van hen die "de kraak" bevolkten. Er werden wel eens 3 kerkeraadsleden verzocht om te trachten daar de orde te handhaven.  Vaak was het leveren van melk op zondag door gemeenteleden onderwerp van ge­sprek. Ook werd er gesproken over de slechte betaling van verschillende le­den van de kerk aan de winkeliers. In de preek zou hier aandacht aan worden geschonken. De prediking was op elke kerkeraadsvergadering onderwerp van gesprek, soms langdurig. Het viel mij op, dat de broeders zeer goed hun standpunt naar voren konden brengen, ook wanneer ze het met een be­paalde preek niet of niet geheel eens waren.Over het algemeen, zo oordeelde de ker-keraad, moest de prediking vooral een­voudig en duidelijk zijn. Deze diende met bezieling uitgesproken te worden.Een mening die wij ook nu nog wel kunnen onderschrijven. Of men toen van mening was, dat dit niet het geval was is een gevolgtrekking die mij te ver gaat.Wel bleek uit verschillende rapporten over huisbezoeken, dat er wel eens ge­klaagd werd, dat men de preken niet al te best begreep.Ook moest naar aanleiding van het onder­zoek van de belijdeniscatechisanten ge­steld worden dat kennis van de Heilige Schrift soms bedroevend klein was. Onze grootvaders en -moeders gaven dus niet altijd het goede voorbeeld. In 1907 werd besloten dat bij overlij­den van een predikant de weduwe nog 6 maanden het volle traktement zou be­houden en zolang in de pastorie mocht blijven wonen, indien de classis voor voorziening in de dienst des Woords en der Sacrementen zorgde.  Ook toen vervulde het slechte bezoek aan de middagdiensten de kerkeraad met grote zorg.De financiële toestand van de gemeente was toen reeds een vaak voorkomend onderwerp van gesprek op de kerkeraad en op de gemeenteavonden, die toen ver­gaderingen van "mans-lidmaten" werden genoemd.De begroting van 1910 had als inkomsten een bedrag van f2.000,-- en als uitga­ven f 2.200,-- inbegrepen het trakte­ment van f 1.300,--. De penningmeester moest klagen dat hij in het voorjaar geen geld had om de rekeningen te beta­len. Hij moest dit vaak eerst uit eigen zak betalen.Wel meende men in 1910 een kachel voor de kerk te moeten aanschaffen. Een kachelaanmaker werd aangesteld. Hijmocht dit zonder beloning doen. Verbou­wing van de consistorie werd te duur bevonden.De commissie van administratie had in 1914 f 500,-- nodig. Ze wilde daartoe 10 renteloze aandelen van f 50,-- plaat­sen, doch kon er slechts 2 kwijt. Even een opmerking tussen door. Men sprak toen niet van: vaste vrijwillige bijdragen, maar van: "Hoofdelijke omslag".In 1912 werd besloten tot oprichting van een Zendingsvereniging, welke de gemeente kennis van de Zending moest bijbrengen. Ook kwamen er Zendingsbus­jes. Het Zendingsblad kwam alleen op dekerkeraadstafel.Ook had de kerkeraad bemoeienis met het oprichten van een Christelijke school en met het instandhouden ervan. Nu en dan brachten ouderlingen een bezoek aan de school.  Vaak werden de kerkeraadsleden, wanneer ze aan de beurt waren om af te treden, opnieuw op tal gezet en weer opnieuwgekozen. Dit gebeurde ook wel eens niet. Eerst veel later werd ingevoerd, dat er 1 en later 2 jaar tussen opnieuw "op tal" komen moest zijn. Hier kon echter niet altijd de hand aan worden gehou­den. Op een zekere kerkeraadsvergade­ring werd besloten dat de kerkeraads­leden elke zondag na de middagdienst, allen met de dominee mee zouden gaan om een bezoek te brengen aan de pastorie. Dit om de onderlinge band te verster­ken. Dat is enkele jaren volgehouden, doch werd later teruggebracht tot lx per maand. Tot opluchting van iedereen? Later is men ermee gestopt en het is ook niet weer ingevoerd. Op een gemeentevergadering werd gewezen op het belang van een regenput. Geregeld werd er door een kerkeraadslid een bezoek gebracht aan de jongelingen­en jongedochtersverenigingen. Soms moest er gerapporteerd worden dat de in­druk van deze verenigingen niet al te gunstig was. Voor de catechisaties was dit zeer ongunstig.Onbegrijpelijk dat de gemeente nog steeds goede kerkeraadsleden kreeg. Jaren en jaren aaneen werd in de kerke­raadsvergaderingen en op de gemeente­avonden gesproken over het verhuren van de zitplaatsen in de kerk. De opbrengst van de huur was een der inkomsten waar­over de kerk beschikte. Men huurde de plaatsen voor een jaar en wanneer er een plaats was, die men graag wilde heb­ben, dan was men bereid hier voor meer te betalen.  Het lag voor de hand dat de "mooiste" plaatsen het meeste opbrachten en ge­huurd werden door hen die het het beste konden betalen. Over eventueel afschaf­fen van die verhuur kon men het niet eens worden. De tegenstanders veroor­deelden het op grond van Gods Woord, terwijl de voorstanders op grond van datzelfde Woord van God, handhaving be­pleitten, ja zelfs voorgeschreven acht­ten. Hieruit blijkt op welke verschil­lende manieren men Gods Woord kan uit­leggen, zelfs over zitplaatsenverhuur. Hier wordt in de Bijbel nooit over ge­schreven. Sommige van de tegenstanders verzuimden daarom soms het Heilig Avond­maal. Op 31 maart 1924 besloot de kerke-raad met de verhuur te stoppen en op de daarop volgende ledenvergadering keurde men het goed. Hoewel het daar nog wel "swier kealle". Zo kwam aan dit kerk onterende gebruik een eind. Dit hield nog niet in dat de plaatsen vrij zouden zijn. Dat kwam pas een jaar later. Helaas kwam men er toch weer op terug en men verhuurde weer voor een jaar. Op een gemeenteavond in 1920 werd de vraag gesteld of de belijdende zusters ook toegang tot de ledenvergadering had­den. Om principiële redenen meende men dit af te moeten wijzen. De eerste officiële koster kwam in 1919. Hij werd benoemd met een jaar­salaris van f 20,--.Na het overlijden van ds. Wijnia, kreeg de gemeente als consulent ds. J. Voer­man van Warns. Ik noem hem even, omdat verschillenden, vooral de ouderen zijn naam nog wel kennen en zich deze gelief­de preker en spreker nog wel herinneren.  Er worden veel anecdotes van hem ver­teld. Hij preekte hier een keer en zei na het lezen van een bepaald Schrift­gedeelte tegen een oudere zuster voor in de kerk: "Moaie wurden, beppe". Er reed reeds een kerkelijke taxi voor hen die 's zondags slecht  ter kerke kon­den komen. Een vroege voorloper dus van het huidige kerkbusje.Spoedig ging men over tot het beroepen van een nieuwe predikant. Tienmaal werd een dominee beroepen en 2 maal een kan­didaat. Tenslotte nam kandidaat S.P. Vermeer het beroep aan en kon in een verbouwde pastorie trekken. Op eenkerkeraadsvergadering in 1923 was hij voor het eerst aanwezig. Met blijdschap werd de nieuwe dominee door de gemeente begroet. Men kon toen nog niet vermoe­den wat voor een grote invloed deze pre­dikant zou hebben op het kerkelijk leven in onze kerk en in onze dorpen. Want wie had ooit kunnen denken, dat het ver­schil in opvatting tussen ds. Geelker­ken en enkele broeders in Amsterdam over de uitleg van 4 bijzonderheden uit het Paradijsverhaal in Genesis, onze kerkelijke gemeente op haar grondvesten zou doen schudden. Er waren bepaaldebesluiten op de classis genomen en het geschil kwam op de synode van Assen. Nu ik Assen noem, zullen enkele ouderen onder ons zich nog wel herinneren, wat een schok van ontroering er door geheel gereformeerd Nederland ging, toen op deze Synodevergadering ds. De Moor uit Assen door een hartverlamming plotse­ling overleed.  Soms bemerkte men in onze gemeente er iets van op welk standpunt ds. Vermeer stond. Soms in de prediking en ook in zijn gebed, wanneer hij wel bad voor de onderdrukte broeders, doch niet voor deSynode.Verschillende besprekingen in de kerkeraad volgden, maar tot een confrontatie kwam het direct nog niet. Wel circuleer­de in de gemeente een lijst, die door 140 belijdende leden was getekend, ten gunste van ds. Vermeer. Deze lijst werd op de classisvergadering ingeleverd, terwijl er eveneens een instructie van de kerkeraad aanwezig was, inhoudende een vezoek om advies van de classis in deze zaak. Tevens was men ontevreden o-ver een paar artikelen die ds. Vermeer had geschreven in de pers, onder andere in het Handelsblad. Er werd een commis­sie benoemd die een onderhoud met ds. Vermeer had, aangaande diens standpunt. Dit standpunt luidde aldus: "Hij had de vrijheid om de letterlijke betekenis van de in het geding zijnde punten te leren, doch wilde niet dat de Synode enige exegese bindend verklaarde en meende dat de Synode daarmee tot sectarisme neigde". Op een enkele dagen daarna gehouden kerkeraadsvergadering, welke werd bijgewoond door de predikant en een ouderling van Hemelum, een depu­tatie van de classis en afgevaardigden van de generale Synode, werd nogmaalsuitvoerig over de zaak gesproken. Toen ik de zeer uitvoerige notulen over deze zaak las er. nog eens herlas, kwamde gedachte bij mij op: "Was het nu niet mogelijk geweest dat men bij el­kaar was gebleven of weer tot elkaar was gekomen?".  Helaas bleek dit niet mogelijk en werd op de vergadering van 26 november 1926 het besluit genomen om ds. Vermeer voor 3 maanden in zijn ambt te schorsen. Ook een ouderling moest worden geschorst. Hiermede was de kerkscheuring een feit, want reeds de volgende dag onttrok ds. Vermeer en verschillenden met hem zich aan de gemeenschap van onze kerk. Broeders en zusters, die tot dan tot een kerk behoorden, trokken nu naar ver­schillende vergaderplaatsen. Wat een leed is er toen geleden. Families en soms gezinnen werden uit elkaar ge­scheurd. Men groette elkaar niet meer en dat in zo'n kleine gemeenschap als de onze. Ongeveer % deel der gemeente volgde ds. Vermeer. Zij vormden later met nog andere gemeenten: de Ger. Kerk in Hersteld verband en bleven een klei­ne groep. Samen hebben ze ongeveer 20 jaar bestaan en ze zijn in 1946 in zijn geheel samengesmolten met de Ned. Herv.Kerk. Hun kerk en pastorie, de voormali­ge openbare school en schoolhuis staan nog in Nijemirdum; nu als Hervormde kerk en kosterswoning.Er moesten door de overgebleven kerke-raad direct maatregelen worden genomen. De sleutels van het kerkgebouw werden wel teruggegeven, maar ds. Vermeer bleef in de pastorie wonen en weigerde die te verlaten. Hij behield tevens het archief; ook de kerkelijke kas was in het bezit der uitgetredenen, alsook de kas van de Zendingscommissie en het Avondmaalsstel.Over al deze dingen is via advokaten ge­procedeerd tot aan het gerechtshof in Leeuwarden toe. Wat ten langen leste door de anderen werd verloren.  Hoeveel werk hieraan verbonden was, kun­nen wij ons nu moeilijk meer voorstel­len. Alle overleg hierover moest schrif­telijk gebeuren, telefoon was er niet. Soms moest men naar Amsterdam om monde­ling met de advokaat te overleggen, wat ook met het openbaar vervoer moest (die uitdrukking kende men toentertijd ech­ter nog niet, die is later pas uit ge­vonden) .Er bleken nog verschillende gemeente­leden, vooral in de eerste tijd, niet te weten welke keus ze zouden maken. Ze werden bezocht door de kerkeraad. In 1928 werd de pastorie definitief ont­ruimd en in 1929 werden alle andere be­scheiden, gelden en het Avondmaalsstel door de groep Vermeer terugbezorgd. De kerkeraad had geen kosten voor de advo­kaat (gedeeltelijk was het kosteloos; het andere gedeelte der kosten werd door de tegenpartij betaald). Hij zou wel een klein souvenir ontvangen. Dit mocht ten hoogste f 40,-- kosten. Dit bleek later een lamp te zijn geweest. Kosten f 39,50. De proceskosten werden door beide partijen gedeeld.Op een in 1932 ontvangen uitnodiging van de N.H. Kerk om de intrede van hun nieuwe predikant (ds. Kok) bij te wo­nen, werd geantwoord dat men dit niet kon doen, daar men kun bestaansrecht niet erkende.Jaren nadien zijn verlopen. In 1967 werd deze kwestie heel anders beoor­deeld en de Generale Synode (weer in Assen) nam het besluit om de schorsing op te heffen.   Men kan dit dus vertalen in deze zin, dat wanneer men nu de opvatting van ds. Vermeer zou aanhangen, dit geen reden tot schorsing zou zijn. Onze kerkeraad vroeg aan het moderamen van de Generale Synode advies, hoe zij nu in dezen moest handelen, daar ds. Vermeer nog leefde. Het antwoord van dit moderamen was: "Omdat ds. Vermeer zich aan de gemeenschap van onze kerken had onttrokken, hij niet zonder meer weer als predikant in onze kerken erkend kon worden".Van de zijde van onze kerkeraad is toen geen contact met ds. Vermeer gezocht.Verschillende keren is onderwerp van ge­sprek geweest, de huren van de kerke­lijke gebouwen voor niet kerkelijke ver­gaderingen. Deze huur werd van 50 cent per keer op f 1,50 gebracht, wat doorverschillende gebruikers nog te duur werd bevonden.Door de scheuring waren de inkomsten van de kerk ook beduidend minder gewor­den, wat tot gevolg moest hebben, dat de vaste bijdragen flink moesten wordenverhoogd.In verband met de verminderde inkomsten werd op een gemeentevergadering op Hemelvaartsdag 1927, besloten het kerk­gebouw nog niet van electrisch licht te voorzien, zulks in verband met de kos­ten.Wel begint men weer plannen te maken om een predikant te beroepen. De gemeente telde toen 210 belijdende en 191 doop-leden, ongeveer de grootte van heden. Twee predikanten werden beroepen, doch die bedankten.   Op een gemeentevergadering op 5 decem­ber 1927 (men deed toen zeker nog niet veel aan St. Nicolaas) werd kandidaat D. Zwart van Oosternijkerk bij accla­matie beroepen. De voorbereiding van dit eventuele beroep moest telegrafischgeschieden.De pastorie was nog niet ontruimd en men dacht er eerst in ernst aan een nieuwe pastorie te bouwen en de kosten te verhalen op (zoals genotuleerd is) de groep Vermeer. Dit werd echter, na ingewonnen advies niet gedaan, maar er werd een woning in Balk gehuurd. Voor de komst van ds. Zwart was de pastorie echter ontruimd en op 26 juni 1928 was ds. Zwart voor het eerst op de kerkeraad aanwezig.Op een gemeenteavond werd gevraagd of het niet mogelijk zou zijn om de kerk­diensten op tijd te laten beginnen en of de kerkgangers niet op tijd ter kerke konden komen (had ieder toen nog geen klok?). Ook was meerdere malen het staande of zittende bidden van de mans­lidmaten onderwerp van gesprek. In 1929 besloot men om de consistorie ingrijpend te verbouwen. Dit was ook no­dig daar zelfs door kerkvisitatoren wel vaak was opgemerkt, dat het zo'n onge­zellig hok was, waarin men moest samen­komen. Nu zou het zo worden dat er 2 vergaderruimten ontstonden, die apart en gezamenlijk konden worden gebruikt. Deze verbouwing is, nadat er op ver­schillende vergaderingen nog over ge­sproken werd, doorgegaan.  Het hoofd van de Christelijke school be­hoorde tot de H.V.-kerk en de 2e onder­wijzer zou tot de Ned. Herv. Kerk komen te behoren. Er werd advies aan de kerk-visitatoren gevraagd, hoe te handelen met onze kinderen. Deze gaven de raad, ze indien mogelijk, naar Sondel te stu­ren.Later ontstond er nog een klein con­flict met het bestuur van de Chr. Nat. School over een klein stukje grond, waar van beiden, zowel de kerkeraad als het bestuur, meenden eigenaar te zijn. Na uitgebreide correspondentie en monde­linge besprekingen en na opmeting in op­dracht van kerkeraad (kosten f 14,50) werd de zaak in de minne geschikt. In 1930 werd besloten, ten behoeve van de slechthorenden tot aanleg van een doventelefoon. Het kostte vrij veel moeite om dit besluit uitgevoerd te krijgen. Uit verschillende notulen blijkt dat de "crisis" die ontstaan was, ook zijn weerslag vond in het kerkelijk leven. Bij begrotingsbespre­kingen bleek, dat de uitgaven sterk moesten worden beperkt, omdat de inkoms­ten sterk waren gedaald. Opgemerkt werd wel, dat het geen pas gaf om de toege­zegde vrijwillige bijdragen, midden in het jaar zo maar te verlagen, indien er geen aanwijsbare dringende reden voor aanwezig was.Beslist niet onvermeld mag blijven het jaar 1928. Van dat jaar kan men zeggen: "In Oudemirdum begint de Victorie".  De bond van Ger. Vrouwenverenigingen, die 1987 50 jaar had bestaan, en dus in 1937 officieel werd opgericht, had haar eigenlijke begin in 1928 in een zaaltje achter de Ger. Kerk te Nijemirdum (deze gegevens zijn afkomstig uit een kranten­artikel en van mevrouw Zwart). Mevrouw Zwart-de Jong nam hier het ini­tiatief tot het oprichten van een vrou­wenvereniging, die meer zou zijn dan een gezelligheidsclub. Een vrouwengroep die zich bezig zou houden met Bijbel­studies en met vragen op het gebiedvan: kerk, staat en maatschappij. Aanvankelijk wilden de zusters eigen­lijk een naaivereniging, ze konden dannaaien voor de armen en voor de Zending en zo gezellig bij elkaar zijn. Dit was echter niet de bedoeling van mevrouw Zwart. Ze wilde meer en zette door. Ze schrijft daarover dat waarschijnlijk hier de eerste kiem is ontsproten, waar­uit 9 jaar later de bond is ontstaan. Ze vertelt er over: "Mijn man had van de preekstoel bekend gemaakt dat er een vergadering zou worden gehouden rnet het doel een vrouwenvereniging op te rich­ten. Ik zat in spanning achter het raam van het zaaltje achter de kerk te kij­ken of er iemand zou komen. De geïnteresseerde zusters kwamen op klompen aan, die in de kerkeraadskamer verwisseld werden voor pantoffels. Er kwamen ook een paar statige bejaarde vrouwen die friese kappen droegen. Deze zouden wel meer levenservaring hebben dan de jonge domineesvrouw. Ze lieten zich daarover echter niet voorstaan en zo werd de vrouwenstudiegroep opge­richt". Deze kreeg de naam: "Lydia" en bestaat nog. Nu zelfs Lydia I en Lydia II. Ze vergaderen nog regelmatig.  In de kerkeraad van 9 november 1931 deelde ds. Zwart mede, dat hij een be­roep naar Aalten had aangenomen, nadat hij voor 4 beroepen had bedankt. In februari 1932 naam kandidaat C. Lugtigheid een op hem uitgebracht beroep aan. Dit ging dus vlot. Het was toen al enigszins de tijd van: "Overvloed van werk en werkkrachten". Kandidaat Lugtigheid deed 22 mei van datzelfde jaar intrede.In de notulen van die tijd, bemerkt men steeds meer de om zich heen grijpende "wereldcrisis". De inkomsten dalen sterk en daarom moest er op de uitgaven sterk worden bezuinigd. Er werd op de kerkeraads- en andere kerkelijke verga­deringen geen koffie en thee meer ge­schonken. De predikant liet vrijwillig zijn (toch al niet te hoge tractement) met f 200,-- verlagen. De koster ging van f 200,-- per jaar naar f 175,--. De organisten konden met moeite f 30,--per jaar als beloning krijgen. Deze kwam later geheel te vervallen. Het jaarloon van de orgeltrapper (poes-tertraper) ging van f 12,50 naar f 7,50 per jaar.Men kende het woord "inleveren" in dit verband nog niet, maar men kon en durf­de het in de praktijk wel toe te pas­sen. Gelukkig hoefde de man er niet van te leven. Later toen de tijden weer be­ter werden werd alles weer wat royaler. Toen het orgel electrische windvoorziening kreeg, behoorde de functie van orgel trapper tot het verleden. Op een gemeentevergadering in 1932 werd op voorstel van de kerkeraad besloten het zogenaamd stille gebed voor de dienst in te voeren. Voorheen was dat zeker geen gewoonte. Staand of zittend, dit werd aan een ieder zelf overgelaten.  Er is dan ook voor het eerst sprake van een mannenvereniging, maar daar deze vereniging zich niet onder kerkelijk op­zicht had gesteld, en, zo blijkt later, dit ook beslist niet wilde, was hier van kerkeraadswege geen melding van ge­daan .Op 4 april 1935 werden 2, toch wel be­langrijke besluiten genomen. Er werd ten eerste besloten dat de belijdende zusters der gemeente (let op de formu­lering) tot de vergadering der manslid­maten zouden worden toegelaten, doch ze zouden niet dringend worden opgewekt om te komen. Aan stemrecht voor hen was het nog lang niet toe. Het andere be­sluit was, dat bij zonde tegen het ze­vende gebod (bedoeld is dan een gedwon­gen huwelijk) alleen voor de kerkeraad belijdenis van de zonde zou worden afge­legd en niet voor de gehele gemeente. Er is mij wel verteld, dat de kerk nooit voller was dan bij zo'n gelegen­heid. Of dit nu was uit blijdschap over­een beleden zonde of uit sensatiezucht; het is niet aan ons om hierover te oor­delen. Er werd nog één uitzondering ge­maakt volgens de notulen, en dat was in geval van hoererij.Vaak is ook onderwerp van gesprek ge­weest het slapen in de kerk, ook door leden van de kerkeraad. Op een desbe­treffende vraag op een gemeenteavond of men een slapende broeder naast je mocht wekken, werd toestemmend geantwoord. Hoewel het gaan staan tijdens de dienst, om slapen te voorkomen, als hinderlijk werd ervaren, werd dit toch beter gevonden dan slapen.  Op de gedenkdag van het 50 jarig be­staan van onze kerk, sprak Prof. K. Dijk, toen een zeer geliefde spreker. Honorarium f 25,--.Dominee Lugtigheid, die als vrijgezel de pastorie was komen bewonen, trouwde op 21 juli 1939. Meer vermeldden de no­tulen niet. De ouderen onder ons weten nog dat hij als levensgezellin koos: Rensche Gijzen uit Nijemirdum. Een ander vraagstuk dat zich voordeed was, of de diakenen op elke kerkeraads­vergadering aanwezig moesten en mochten zijn. De kerkvisiatoren adviseerden van niet en bij tuchtzaken helemaal niet. De giften die in die jaren uit het zoge­naamde "potje" de kas voor Algemeen Christelijke doeleinden werden gegeven waren allen ter grootte van f 1,--, bij uitzondering f 2,50.In die jaren waren er 2 "galerijkos­ters". Ze waren aangesteld om de orde daar te handhaven. Ze hadden daar hun bekomst ook wel eens van en dan moesten er een paar anderen gezocht worden, wat wel eens moeite kostte.Ook werd vaak gerapporteerd dat het ge­drag van de catechisanten soms niet al te braaf was. De "kerkeraadsleden in de dop" waren zeker nog al roerig.Op een bepaalde kerkeraadsvergadering werd de opmerking gemaakt: "dat het on­gepast was, dat de zusters met ongedekt hoofd, de kerkdiensten bezochten". Het kwam ook wel eens voor dat de organist, zonder toestemming, een psalm ritmisch speelde. Men noemde dat toen: "Op hele en halve noten". Dit was niet toege­staan .   In juli 1940 staat er voor het eerst in de notulen een verwijzing naar de op 10 mei uitgebroken oorlog en de daarop vol­gende bezetting. Vanaf de zomer van 1942 tot herfst 1944 waren de gebouwen achter de kerk gevorderd door het Duit­se leger en moesten de chatechisaties elders worden gehouden.Naar ik heb begrepen vergaderde de kerkeraad in de pastorie. Overigens schijnt men weinig last van die lui (bedoeld worden de Duitsers) gehad tehebben.De 2e scheuring in onze kerken ging ons voorbij. Nu en dan leest men een verwij­zing naar de kwesties die speelden. Er is een keer een spreker geweest die op een gemeentevergadering trachtte uit een te zetten waarom het ging. Het spit­ste zich toe rond de persoon van Prof. Dr. K. Schilder, die werd afgezet. Het betrof vragen over de doop. Toen hebben velen onze kerk de rug toegekeerd en is er een nieuwe kerkformatie ontstaan. De Ger. Kerken onderhoudende artikel 31, nu bij ons bekend als de Vrijgemaakten. Toentertijd werd opgemerkt en men leest dit nu nog wel, dat wanneer de kerke­lijke pers, door de toen heersende papierschaarste niet aan banden was ge­legd, de scheuring zo erg niet was ge­worden. De professoren hadden dan gele­genheid om te polemisen, dat wil zeggen hun verschillen via de pers van zich af te schrijven. Misschien ligt hier wel een kern van waarheid in. Nu na ruim 40 jaar is weinig of geen contact tussen beide kerken. Voor zover mij bekend, ging in onze eigen kerk niemand met devrijmaking mee.   In augustus 1945 kreeg ds. Lugtigheid een beroep uit Thesinge, welk beroep door hem werd aangenomen, zodat hij in oktober 1945 na 13 jaar trouwe dienst vertrok. Men besloot vrij spoedig om weer tot beroepen over te gaan en daar­voor predikanten te "horen". Dit was nog niet gemakkelijk, omdat men benzine-bonnen bij de rijksverkeersinspectie moest aanvragen, die er niet erg scheu­tig mee was.Na drie bedankjes naam kandidaat J. Wiersema het beroep naar onze kerk aan. Hij was voor het eerst op 14 okto­ber 1946 op de kerkeraadsvergadering aanwezig.In de tijd dat ds. Wiersema onze predi­kant was, zeilde het kerkelijk scheepje in vrij rustige wateren.Op de gemeentevergadering in 1950 waren voor het eerst zusters aanwezig. Onze gemeente ontving van een overleden zuster een legaat. De kerk ontving f 20.000,-- en de diaconie f 1.000,--met lasten. Dit betekende dat er 15% successierechten moest worden betaald. Er werd besloten dit geld voorlopig te beleggen en buiten de begroting te hou­den.Tot die tijd functioneerde in onze ge­meente nog het "instituut" van voorle­zer. Dat wil zeggen dat de Wet, de Ge­loofsbelijdenis en de te lezen Schrift­gedeelten bij toerbeurt door een ouder­ling gelezen werden. Toen ik dit voor het eerst moest doen, durfde ik de kerk niet in te kijken. In 1950 werd het af­geschaft. Hier en daar hoort men stem­men op gaan om het weer in te voeren.   In juni 1950 nam ds. Wiersema na voor 2 beroepen bedankt te hebben, het beroep naar Noordwijk aan en vertrok in okto­ber.Op een zeker moment ontdekte men dat de brandkast in de consistorie niet meer open te krijgen was. Onder begeleiding van een ouderling moest de brandkast naar Sneek worden vervoerd, om daar in tegenwoordigheid van deze ouderling te worden opengebrand.In 1951 kregen kerk, consistorie en pas­torie een grote opknapbeurt. De kerk werd geverfd, van nieuwe gordijnen en lopers voorzien en de kerkelijke gebou­wen werden "gerenoveerd" hoewel dit woord in de notulen nergens is te vin­den.Veel vergaderingen waren er aan vooraf gegaan voor men zeker wist wat men wil­de. Totale kosten f 13.000,--, waarvoor f 10.000,-- van het legaat gebruikt zou worden.Ook de pastorie moest danig opgeknapt worden, maar dat zou bij de komst van een nieuwe predikant gebeuren. Het beroepingswerk was intussen flink op gang gekomen, maar verschillende ke­ren moest de hoorcommissie rapporteren, dat het beroepen maar niet wilde vlot­ten .In maart 1951 werd bij acclamatie kand. J. van Leeuwen beroepen, die dit beroep aannam. Op 17 juni deed hij intrede. Op 3 juni 1951 werd in onze gemeente voor het de eerste keer een Friese dienst gehouden. Daar dit toentertijdhier nogal gevoelig lag, meende de kerkeraad een wijs besluit te nemen, door drie diensten te laten houden, waarvande derde de Friese dienst zou zijn.   Dan konden degenen die nog niet rijp wa­ren voor een dienst in de "memmetaal" toch 2x naar een Nederlandstalige dienst.Naar de opvatting van enkelen was dat echter een verkeerd besluit geweest. Hierdoor was het Fries achteruit gezet. De morgendienst had een Friese dienst moeten zijn, dus hoofddienst. Gezien door de bril van nu, was deze opmerking misschien niet van alle grond ontbloot. De pastorie werd op het telefoonnet aan­gesloten en in de kerk werd een doop­vont geplaatst.Op 1 januari 1952 verscheen het eerstenummer van: "Rondom onze toren". Eerst een half jaar op proef en werd per post toegezonden. Een broeder betaalde de portokosten. De proef is geslaagd, want het kerkblaadje verschijnt nog. De post verdient er echter niets meer aan. Toentertijd waren de zogenaamde gemeng­de verkeringen nog wel onderwerp van gesprek op de kerkeraadsvergaderingen. Men keurde dit niet goed, maar er was weinig tegen te doen. De zusters der gemeente krijgen dan voor het eerst een functie in de kerke­lijke organisatie. Er werden er drie in de Zendingscommissie benoemd en in 1954 kregen ze het aktieve kiesrecht, dat wil zeggen ze mochten meestemmen. Om eens het grote verschil in geldhoeveelheid van die tijd en van nu te la­ten zien, noteerde ik de kerkelijke in­komsten en uitgaven over het jaar 1953.De inkomsten bedroegen f 9.894,54 en de uitgaven f 9.674,08. Het traktement be­droeg f 4.800,--.De diakenen ontvingen f 5.402,52 en gaven f 7.054,54 uit   Op verschillende vergaderingen moest gesproken worden over tekorten en hoe deze weggewerkt moesten worden. Onder Gods zegen is dit altijd gelukt. Na voor 4 beroepen bedankt te hebben nam ds. Van Leeuwen het beroep naar IJmuiden aan. Op zondag 12 september 1954 nam hij afscheid van onze gemeente. Nadat wij 4 bedankjes hadden moeten incasseren, nam kand. R. Petersen het op hem uitgebrachte beroep aan. Op de kerkeraadsvergadering van 1 april 1957 was de predikant voor het eerst aan­wezig.In 1958 besloot de kerkeraad om de nieuwe gezangen in te voeren. In dat jaar werd ook de bandrecorder aange­schaft. Hierdoor konden de zieken en ouderen later thuis de dienst beluis­teren. De jeugdverenigingen maakten door hun aktiviteiten de aanschaf mede mogelijk.Dat de oecumene nog maar in een pril stadium aanwezig was bleek hieruit dat de kerkeraad weinig sympatie kon opbren­gen voor het feit dat de Gereformeerde en de Hervormde jeugdverenigingen wel eens samen vergaderden. Er werd nu ook besloten dat het "stem­men" niet meer op een aparte gemeente­vergadering zou plaats vinden maar op zondagmiddag na de dienst. Het kaartspel was ook wel onderwerp van gesprek op de kerkeraad. Er zou in de prediking tegen gewaarschuwd worden. In deze tijd werd het initiatief geno­men tot het rijden van het kerkbusje. Het werd wel anders georganiseerd dan nu.   In 1959 trad dominee Petersen in het huwelijk met Coby Mulder. Na voor een 4-tal beroepen bedankt te hebben nam hij het beroep naar Bergum, welke gemeente hem voor de 2e maal be­riep, aan. De afscheidsdienst was op 10 juli 1960.De notulen van 2 mei 196C vermelden dat kand. G.J. van den Pol het op hem uitge­brachte beroep had aangenomen. Hij deed z'n intrede op 28 augustus van dat­zelfde jaar.In december 1960 werd besloten de moge­lijkheid te onderzoeken om de lokalitei­ten grondig te verbouwen. Men zag toen de noodzaak van een goed parkeerterrein nog niet in. Dit eventu­ele parkeerterrein was later op ver­schillende vergaderingen wel onderwerp van gesprek. Wel werd besloten om enke­le bomen naast de kerk op te ruimen, om­dat, zoals de scriba schreef: "Door die bomen de kerk gekleineerd werd, doordat haar vorm en lijnen niet goed uitkwa­men" .30 mei 1961 werd een speciale ledenver­gadering gehouden, waar een maatschappe­lijk werker sprak over: "Verantwoorde gezinsvorming". Men achtte voorlichting over deze dingen toen zeker nodig. Uit de zeer uitvoerige notulen van deze ver­gadering blijkt dat de opvattingen over dit "vraagstuk" toen zeer verschilden van die van nu.Verschillenden waren tegen voorbehoeds-middelen, sommigen vonden deze uit de boze. Wel vond men periodieke onthou­ding geoorloofd en soms wenselijk. Voorlichting aan verloofden en jong-gehuwden werd noodzakelijk geacht. Of dit in de praktijk uitvoerbaar is ge­bleken is mij niet bekend.   Wat opviel is, dat "de pil" in het hele verhaal niet voorkwam. Was deze er reeds?Er werd dit jaar een bouwcommissie ge­vormd, die de verbouw van de lokalen moest voorbereiden en indien mogelijk tot uitvoering brengen.In het jaar 1962 werd de eerste, hoewel nog kleine, stap gezet voor "Samen opweg".De eerste gezamenlijke vergadering met de Ned. Herv. kerkeraad vond plaats, gevolgd door meerdere. De besprekingen op deze vergaderingen waren vaak zeer openhartig.Ds. V.d. Pol werd in 1963 voor een jaar afgestaan, om dienst te doen als leger­predikant .In datzelfde jaar werd besloten om de kerk en de kerkelijke gebouwen te voor­zien van centrale verwarming. Eerst ge­stookt met olie en toen later de gele­genheid zich voordeed met aardgas.Indien één besluit ooit met vreugde is begroet, dan is het dit wel geweest. Niet alleen door de kerkgangers, maarbovenal door de koster. Wij kennen, en dat is op zich juist, geen kerkelijke onderscheidingen. Indien dit echter zo zou zijn, dan had­den de vroegere kosters ze wel mogen verdienen.Tot hun taak behoorde namelijk om in de winter - toen men zich eenmaal de "weel­de" van een kachel had veroorloofd - er voor te zorgen dat de kerk 's zondagswarm was. Dit gebeurde door één kachel. Dit was een groot zwart exemplaar die naar ik me meen te herinneren aan de Pastoriekant van de kerk stond, onge­veer in het midden.        Wat opviel is, dat "de pil" in het hele verhaal niet voorkwam. Was deze er reeds?Er werd dit jaar een bouwcommissie ge­vormd, die de verbouw van de lokalen moest voorbereiden en indien mogelijk tot uitvoering brengen.In het jaar 1962 werd de eerste, hoewel nog kleine, stap gezet voor "Samen op weg".De eerste gezamenlijke vergadering met de Ned. Herv. kerkeraad vond plaats, gevolgd door meerdere. De besprekingen op deze vergaderingen waren vaak zeer openhartig.Ds. V.d. Pol werd in 1963 voor een jaar afgestaan, om dienst te doen als leger­predikant .In datzelfde jaar werd besloten om de kerk en de kerkelijke gebouwen te voor­zien van centrale verwarming. Eerst ge­stookt met olie en toen later de gele­genheid zich voordeed met aardgas. Indien één besluit ooit met vreugde is begroet, dan is het dit wel geweest. Niet alleen door de kerkgangers, maar bovenal door de koster. Wij kennen, en dat is op zich juist, geen kerkelijke onderscheidingen.Indien dit echter zo zou zijn, dan had­den de vroegere kosters ze wel mogen verdienen.Tot hun taak behoorde namelijk om in de winter - toen men zich eenmaal de "weel­de" van een kachel had veroorloofd - er voor te zorgen dat de kerk 's zondags warm was. Dit gebeurde door één kachel. Dit was een groot zwart exemplaar die naar ik me meen te herinneren aan de Pastoriekant van de kerk stond, onge­veer in het midden.  Daar waren een paar banken, die voor de helft verwijderd konden worden. Dit "voor warmte zorgen" was geen benij­denswaardig baantje. Het begon 's zater­dagsmorgens al vroeg met het uithalen van de kachel, die met zwarte brandstof gestookt werd. Het verwijderen van as en sintels van de vorige zondag, wat zeker van het nodige stof vergezeld zal zijn gegaan. Wanneer er eindelijk vuur in de kachel aanwezig was moest er gedu­rende de hele zaterdag voor gezorgd wor­den, dat dit branden bleef, wat soms niet al te best lukte, wanneer er op stille mistige dagen weinig trek was. Men kon dan op zondagmorgen wel eens merken, dat het "gerookt" had. De laatste gang op zaterdagavond naar de kachel was om ± 10.00 uur, terwijl op zondagmorgen 04.00 uur de koster al weer present moest zijn om de kachel van het nodige te voorzien, wat om 07.00 uur nog eens herhaald werd. Onder de preek tijdens de "tussenzang" werd er nog wel eens controle gehouden. Het gevolg van een en ander was wel, dat degenen die vlak bij de kachel za­ten deze wel eens te warm vonden, ter­wijl een ander bij het verlaten van dekerk de koster wel eens toevoegde: "Do hiest it net sa waerm fan e moarn". Tevens behoorde het tot zijn taak om de "plaatstoven" in de kerkeraadsbanken van kooltjes vuur te voorzien opdat de broeders tijdens de dienst warme voeten zouden hebben.Centrale verwarming was dus een aanmer­kelijke verlichting van het werk van de koster. Later bleek wel, dat het orgex er niet beter door zou worden.  In vroeger jaren bestond ook de (onbe­zoldigde) functie van stovenzetter. Dat was een broeder die er voor trachtte te zorgen, dat in de winter de zusters een"warme stoof" hadden en zodoende warme onderdanen hielden. In de winter droe­gen velen (niet allen) klompen. De man­nen, de vrouwen en de kinderen. Men had "daagse" die meestal wit of geel waren en "zondagse" die meestal zwart waren.De laatsten werden op maandagmorgen weer schoongemaakt aan de kant gezet, om alleen 's zondags of een speciale gelegenheid, bijvoorbeeld indien men "forklaaid" op stap moest, gebruikt teworden.Met Pasen ging men dan weer over tot het dragen van schoenen en kwamen vaak de kinderen in het nieuw. De grote jon­gens moesten dan bijvoorbeeld de korte broek verwisselen voor de lange panta­lon, wat de een prachtig vond en waar­voor de ander zich schaamde. In 1964 werden de vernieuwde lokalen feestelijk in gebruik genomen, de ge­meente had ruim geofferd en veel vrij­willigers hadden geholpen, de totale kosten waren f 47.000,--, buiten de cv. In die jaren was nog vaak de herrie op de galerij, en toen die gesloten werd voor de beneden 18-jarigen, achter in de kerk, onderwerp van gesprek op de ge­meentevergaderingen. Ook de vraag die bijna elk jaar de gemoederen bezig hield en waar men het maar niet over eens kon worden of de collectezakjes van voor naar achter of net anders door 3e kerk moesten circuleren. Dit verschil van mening heeft niet tot kerkscheuring geleid.   In 1965 vertrekt ds. V.d. Pol naar Leeuwarden-Huizum.Nadat een tweetal kandidaten hadden be­dankt werd kandidaat L. van Zuidam zijn opvolger. Deze was 17 oktober 1966 voor het eerst op de kerkeraadsvergadering als predikant aanwezig. In datzelfde jaar werd een voor onze gemeente toch wel belangrijk besluit genomen. Na veel vergaderingen en be­sprekingen, besloot men namelijk de oude pastorie af te breken en een nieuwe te bouwen.Aanvankelijk wilde men verbouwen, dit zou wel goedkoper uitkomen, doch menredeneerde, dat men dan van binnen een nieuw gebouw zou hebben en van buiten een oud. Dit achtte men toen niet juist. Zou men nu niet liever het oude bewaard hebben?Het werd dus nieuw, de bouwkosten moch­ten niet boven de f 60.000,-- uitkomen en het zou alleen maar door kunnen gaan, wanneer de gemeente in lx f 20.000,-- zou willen toezeggen. Dit werd aan giften en toezeggingen ruim f 2.5000,--. Een mooi resultaat dus, en de nieuwbouw kon doorgaan. Verder werd alles gefinancierd door renteloze aan­delen te plaatsen bij eigen gemeente­leden. Het gezin van ds. Zuidam moest tijdelijk in de lokalen bivakkeren. In maart 1969 werd het 80 jarig bestaan van onze kerk herdacht. Ds. Lugtigheid hield de feestrede.In het jaar 1971 deed de eerste vrouwe­lijke ambtsdrager in de kerkeraad haar intrede. Begonnen werd met een jeugd-ouderling(e).   In dat zelfde jaar deelde ds. Van Zui-dam in de kerkeraad mede, dat hij een beroep naar Borne had aangenomen. Op zondag 24 oktober nam hij afscheid van onze gemeente. De vakature duurde deze keer slechts kort. November 1971 werd kand. G.J. Jans be­roepen die dit beroep aannam. In febru­ari van het volgende jaar was hij voor het eerst als onze predikant aanwezig. In de winter van 1971/1972 werd het interieur van de kerk opgeknapt. Dit gebeurde voor het grootste deel door eigen krachten, die vrijwillig hun diensten hadden aangeboden. In 1972 stonden, doordat de diakenen daartoe het initiatief namen, voor heteerst bloemen in de kerk, die dan na de middagdienst gebracht werden bij zie­ken, ouderen enz.Eerst werd dat gedaan door de kerke-raadsleden, later door de kerkeraads-leden en de jeugd om en om, en nu bijna altijd door vrijwilligers(sters). In de notulen van 1973 las ik dat de financiële toestand van de kerk er niet beter op werd en reden gaf tot grote zorg.Vandaag kan met blijdschap en dankbaar­heid geconstateerd worden, dat wij als kerk nog bestaan.Toen enkele jaren later bleek, dat de kachel van de c.v. nodig vervangen moest worden, waarbij hij tegelijk om­gebouwd zou worden van olie op aardgas,wat f 5.000,-- zou moeten kosten, bracht een rondgang door de gemeente f 5.900,-- op.In 1972 werd ook het liedboek, zoals we dit nu kennen, in gebruik genomen. Dit werd lang niet door iedereen gewaar­deerd. Integendeel.   Er waren er zelfs die dreigden hun ker­kelijke bijdrage te verlagen. Er waren vaak klachten over de moeilijke en zeer slecht te zingen liederen en over de wijzigingen van bestaande en bekende gezangen en melodieën. Dit is verleden tijd.In 1973 werden we als kerk ook gecon­fronteerd met de "oliecrisis". Er was een verbod om op zondag van de auto ge­bruik te maken, het zogenaamde zondags­rijverbod. Voor kerkbezoek kon een ont­heffing worden aangevraagd, die slechts mondjesmaat werd gegeven. In de notulen werd geklaagd dat alles niet even leuk was geweest. Ook in dat jaar werd de kosterswoning verbouwd, opnieuw gefinancierd door renteloze aandelen.In datzelfde jaar kwam de samenwerking tussen Gereformeerden en Hervormden op een laag pitje te staan, doordat er in Sondel onenigheid ontstond over een aan de school te benoemen onderwijzer, waar­van ieder meende dat deze tot zijn (of haar) kerk moest behoren. In deze kwes­tie werden ook de predikanten, zonder dat ze het zelf wilden, betrokken. Volgens de notulen zijn er zelfs advokaten aan te pas gekomen. Ds. Jans nam in 1975 een beroep naar Appingedam aan. Op 1 februari 1976 nam hij afscheid van onze gemeente. Nadat lx een vergeefs beroep was uitge­bracht, nam kand. A. Bouman het op hemuitgebrachte beroep aan. Niet onvermeld mag blijven, dat met Kerstmis van datzelfde jaar, voor het eerst een kerstboom in de kerk ge­plaatst mocht worden.   Ds. Bouman was in maart 1978 voor het eerst als onze predikant op de kerkeraad aanwezig.In 1976 kwam de slechte toestand waarin het orgel verkeerde op de gemeenteavond ter sprake. Veel suggesties werden geop­perd, op welke wijze tot herstelling kon worden overgegaan. Een orgelcommis­sie werd gevormd, die allereerst tracht­te geld voor het herstel binnen te krij­gen. Verschillende middelen werden aan­gewend, om dat doel te bereiken tot aan een verloting toe.Er werden inlichtingen ingewonnen over wat de kosten van herstel zouden bedra­gen. Dit bleek niet mee te vallen. Offertes werden uitgebracht. De laagste was ± f 85.000,— en de hoogste ± f 130.000,--, waarbij de reis- en ver­blijfkosten dan nog bij zouden komen. Over het algemeen was men van mening, dat deze financiële aderlating te groot zou zijn.Tenslotte kreeg de orgelcommissie con­tact met iemand die voor ± f 30.000,--het orgel op kon knappen. Van een gron­dige restauratie zou dan echter geen sprake kunnen zijn. Een rondgang (weer een rondgang) leverde f 23.000,-- op. Te zelfder tijd vond men echter, dat het inwendige van de kerk aan een grote beurt behoefte had. Er werd besloten dit direct aan te pakken en dan zoveel mogelijk voor de reparatie van het orgel. Er werd kans gezien om ook dit te financieren. Elke zondag kunnen we genieten van een mooie kerk. Tijdens de werkzaamheden vonden we gast­vrij onderdak in het dorpshuis. In de loop van de zomer van 1981 werden kerk en orgel weer feestelijk in gebruik ge­nomen.   In die tijd kwam de landelijke politiek ook even om de hoek kijken, doordat werd besloten een collecte te houden voor asielzoekende Turken, die om uit­wijzing te voorkomen verblijf hielden in een kerk in Groningen. In deze jaren bleef het contact tussen de Gereformeerde en Hervormde kerkera­den geregeld doorgaan en werden er geza­menlijke (jeugd) diensten gehouden en vond er kanselruil plaats. In 1983 werd de kindernevendienst inge­steld, nadat er in 1981 reeds toe beslo­ten was.Om organisatorische redenen duurde liet 2 jaar voordat er uitvoering aan dat be­sluit kon worden gegeven. Begonnen werd om deze diensten om de 14 dagen te hou­den .In die tijd begonnen we voor de dienst met het zingen van een in het Fries ver­taald gezang.Ook de toenemende werkeloosheid had de aandacht van de kerkeraad. Op 23 februari 1983 deelde ds. Bouman mede, dat hij een beroep van de kerk van Zwartsluis had ontvangen en dit beroep had aangenomen. Zondag 5 juni nam hij afscheid. Dat er van deze jaren niet veel is te vertellen, betekent niet dat er niet "gewerkt" werd. De kerkeraad vergaderde veel en soms op zaterdagmorgen. De notulen vermelden vaak dat er om des tijds wille, aan het slot van de verga­dering maar niet gezongen werd, of dat het middernachterlijk uur reeds lang had geslagen of iets van dien aard.  In oktober 1983 werd een beroep op kand. L. de Jong uitgebracht, die dit beroep aannam en op 11 oktober van dat jaar intrede deed en 13 december alspredikant bij de kerkeraadsvergadering aanwezig was.Hiermede zijn we dus in een periode aan­gekomen, waar we allen weet van hebben. Veel schokkends is in deze tijd niet ge­beurd, hoewel vrij veel dingen de aan­dacht van de kerkeraad vroegen. Het Synodebesluit aangaande de bewapeningspolitiek was verschillende keren onder­werp van gesprek, alsook het S.O.W. het samen op weg zijn met de Ned. Hervorm­den.Om dit proces te begeleiden werd een stuurgroep ingesteld. Laten we hopen dat deze het "roer" vast in handen moge hebben en houden.Er werd enige tijd een proef genomen met het gedurende  de dienst slechts ge­deeltelijk aanwezig zijn van de kerkeraadsleden in de kerkeraadsbanken. De afwezigen konden dan in de kerk bij hun gezin plaats nemen.Dit werd door de gemeente niet gewaar­deerd en hierop kwam nogal wat kritiek, zodat er werd besloten de oude manier te handhaven.Op initiatief van de diakonie werden er zogenaamde bezoekbriefjes ingevoerd. Ieder die graag bezoek wenste te ontvan­gen kon een briefje inleveren, wat dan weer door een ander die wel een bezoek wenste te brengen in ontvangst werd ge­nomen. Of dit zal worden doorgezet is mij nu nog niet bekend.In 1985 kwam het orgel weer ter sprake. Het was nog lang niet in orde. De nog in functie zijnde orgelcommissie bezon zich over kosten en mogelijkheden.   Niet onvermeld mag blijven, dat van iemand die beslist onbekend wenste te blijven (ook de notulen vermelden zijn/ haar naam niet) een gift werd ontvan­gen, bestemd voor de orgelrestauratie van f25.000,-- (vijfentwintig duizend gulden).Er werd weer een rondgang door de ge­meente gemaakt, waarbij royaal werd ge­geven, zodat de kosten die ± f 48.000,-- bedroegen, betaald konden worden.Euthanasie was ook vaak onderwerp van gesprek op de kerkeraad.De mogelijkheid werd onderzocht, om hen die langdurig de kerk moesten verzui­men, naast de bandrecorder, de dienst te doen meemaken via een aan te leggen kerktelefoon, of door middel van recht­streekse radio-uitzending. Het eerste bleek om technische redenen niet te realiseren en het tweede niet om de zeer hoge kosten.De enkele keren gehouden speciale Zen­dingszondagen waarop ieder gemeentelid 's morgens fruit kon meebrengen, wat dan door onder andere de jeugd in por­ties werd verdeeld bleken zeer ge­slaagd. Deze porties werden naar oude­ren, zieken en alleenstaanden van alle gezindten gebracht.Het laatste jaar zo bleek uit de notu­len was op elke kerkeraadsvergadering onderwerp van gesprek: "kinderen al of niet aan het Avondmaal". Op het moment dat dit werd geschreven was daarover nog geen beslissing genomen.   Zo heb ik getracht u te vertellen, hoe onze kerk gedurende die 100 jaar gewor­den is, tot wat ze nu is. In het volgende "Tenslotte" hoop ik nog iets te vertellen over dingen die slecht in te passen waren in het ver­haal dat u tot nu toe gelezen hebt. Door Gods genade zijn wij tot nu toe wie wij zijn. Door alle menselijke zwak­heden, en we mogen het gerust zeggen, zonden heen, is de fakkel van het Woord blijven branden.Moge dit nog lange jaren hoe dan ook,onder Gods zegen in de toekomst zo blijven.   TENSLOTTEZo heb ik in de door u gelezen bladzij­den, geprobeerd u iets te vertellen wat er in de 100 jaar van gereformeerd ker­kelijk leven: "rondom onze toren" is ge­beurd. Dit om u een beeld te geven hoe het kerkelijk leven zich heeft ontwik­keld tot wat het nu is. Natuurlijk kon het slechts in vogel­vlucht. Alles kon niet vermeld worden.De een zal er iets in missen, en dit was niet te voorkomen, terwijl eenander misschien zal denken dat er wel enkele dingen gemist hadden kunnen worden.Veel is er in het kerkelijk leven ver­anderd. Verbeterd? Misschien. Wat de één een verbetering vindt, spreekt de anders juist niet aan. Wat bijvoorbeeld veranderd is, is de duur van de kerkdiensten. In de eerste helft van die 100 jaar, en denkelijk iets langer, duurde de och­tenddienst  3 uur, soms nog iets meer. Wanneer men soms eens binnen die tijd uit de kerk weer buiten stond, hoorde men wel eens de opmerking: " Wij binne net let fan  e moarn".De middagdienst was vaak iets korter. Er werd dan meestal uit de Heidelberger Chathechismus gepreekt. Ook de indeling van de preken was an­ders dan nu het geval is. De preek be­gon als regel met de zogenaamde "vooraf­spraak". Hierin deelde de predikant onder ander het thema van de te houden Preek en de puntenindeling mee. De preek bevatte meestal 3 punten, soms 2 en ook wel eens 5.Dan werd er gezongen en na het zingen volgde in de kerk de ronddeling van dekerkversnapering, de kerkpepermunt. VS, Faam of Fortuna. De rol King was nog niet uitgevonden. Vaak werden inveel gezinnen, door moeder op zaterdag­avond naast de schone zakdoek, deze al klaargelegd.Sommige predikanten wachtten wel eens even tot de versnapering was rond­gedeeld.Wat ook wel, wanneer het wat warm was, door de zusters werd gebruikt was de eau de cologne. Hiervan werd wat op een zakdoek gesprenkeld en vaak mocht debuurvrouw er ook van profiteren.Elke preek had een "tussenzang" en wan­neer die werd opgegeven, dan wisten de kinderen in de kerk, dat het langste ge­deelte van de preek achter de rug was. Aan het slot van de preek volgde dan vaak de "toepassing". Soms hoorde men later wel eens: "Er zat niet veel toe­passing in" .Men hoorde ook vaak, wanneer er over een dominee gesproken werd: "Hij heeft wel/of niet veel talent". Wat dat "ta­lent" was heeft niemand mij ooit kunnen vertellen. Ik heb het altijd maar zo op­gevat, dat wanneer een predikant behoor­lijk met stemverheffing kon spreken en daarbij zijn armen ook flink gebruikte, dat hij dan "talent" had.De jonge ouders van nu weten niet beter of wanneer zij hun kinderen laten dopen dat zij daar beiden bij tegenwoordig zijn. Toen zij zelf gedoopt werden, zul­len hun ouders dat niet gekend hebben. Het kind werd alleen door de vader ten doop gehouden.Men leerde, dat wanneer God een kind in zijn verbond wilde opnemen en dat door de Heiligen Doop wil betekenen en verze­gelen, dat men dan zo spoedig mogelijk, wanneer het kon, dit kind moest laten dopen. "Zo haast men dezelfde hebben kan" stond in de kerkenorde. De doop werd als regel 's middags bediend.Toen onze oudste dochter in april 1943 werd gedoopt moest de kraamverzorgster (baker noemde men hen toen) die voorhet eerst van haar leven in de kerk kwam, met de kinderwagen vanuit de Boegen waar wij toen woonden, lopend over de Bouwen, wat toen een zandweg was, naar de kerk. Op de terugweg was ze zo de kluts kwijt, dat ze midden op de bouwen ver­dwaalde en anderhalf uur onderweg was. Wanneer zo'n doopbediening plaats had op een Avondmaalzondag dan kon zo'n dienst wel eens lang duren. Vaak langer dan 2 uur.Er werd 's middags ook avondmaal ge­vierd voor hen die 's morgens verhin­derd waren. Er werden dan dus 2 formu­lieren gelezen en soms was de preek in lengte niet aangepast.Dan gebeurde het wel, dat een boer, en soms ook zijn arbeider eerder de kerk verliet, omdat, vooral in de winter, zijn vee hem nodig had. Vaak hoorde men, dat voor een boer de zondag de drukste dag van de week was, vooral in de winter. Dat begon vaak al door 's zondagsmorgens eerder op te staan om op tijd in de kerk te kunnen zijn.Na kerktijd vlug koffiedrinken, omkleden om in de stal wat werkzaamheden te doen, onder andere "konnen leegje". Na het eten schoot er misschien even tijd over om even te "knipperen". Na de middagdienst vaak vlug een kopje thee drin­ken, en dan wachtte het werk in de stal weer.Wanneer dat beëindigd was, begon pas de "zondag". Die werd besloten met om ne­gen uur en soms nog eerder het bed op te zoeken, omdat de volgende morgen om ± 4 uur de onverbiddelijke wekker waar­schuwde dat de werkweek weer was begon­nen.Ze is er veel, zeer veel veranderd, ook in de eredienst. Een koor, of een koortje, of iets van dien aard, was er niet. Dat was "Rooms".Wat wel gebleven is, is de verkondiging van het Evangelie. Het evangelie van "de arme Zondaar en Rijke Christus. Ik heb eens uitgerekend dat in die 100 jaar ongeveer 11000 keer vanaf de kan­sel Gods Woord heeft geklonken. Ongeveer 400x is het Heilig Avondmaal bediend. Hoevelen hebben niet de Hei­lige Doop ontvangen; hebben belijdenis van hun geloof afgelegd; hebben Gods zegen over hun huwelijk gevraagd. Tallozen zijn vanuit onze kerk naar hun laatste rustplaats gebracht.Het is u misschien opgevallen, dat ik behalve de namen van de predikanten, geen enkele naam heb genoemd. Dit is bewust gebeurd. Het was natuurlijk on­doenlijk om alle namen van non, die zich op welk terrein dan ook hebben ingezet, te noemen.En door enkelen wel te vermelden zou ikanderen zeer zeker te kort hebben ge­daan. Dat wilde ik voorkomen, daar toch ieder, elk op zijn eigen wijze, en met de door hem ontvangen gaven, de Heer der Kerk had gediend.Ook over het werk der predikanten heb ik niets naders vermeld. Hoe een predi­kant namelijk wordt gewaardeerd en hoe zijn werk op iemand overkomt is zo per­soonlijk, dat het niet mogelijk is, om hier een objectief oordeel te geven. Zij allen hebben in dienst van hun Zen­der gearbeid en hun werken volgen hen na.Dat was 100 jaar. Hoe zal het, het de volgende 100 jaar zijn? Bestaan we dan nog als Gereformeerde Kerk of is het kerkelijk leven dan geheel anders gewor­den?We zijn soms geneigd om het laatste te denken. Een ding is wel zeker, het voortbestaan van een kerk hangt niet in de eerste plaats van mensen af, al heb­ben deze wel een bepaalde roeping en plicht. Dat voortbestaan berust aller­eerst in de handen van de Grote Herder der zielen en vertrouwen we dat maar met een gerust hart aan Hem toe. Het zijn vertrouwde handen. 

 Dominees in de Gerf. kerk 

•         Ds. Wijnia 1894-1921

•         Ds. S.P. Vermeer 1923-1926

•         Ds. Zwart 1928-1931

•         Kandidaat C. Lugtigheid 1932-1945

•         Kandidaat J. Wiersema 1946- 1950

•         Kand. J. van Leeuwen 1951- 1954

•         Kand. R.Petersen 1957- 1960

•         Kand. G.J. van der Pol 1960- 1965

•         Kand. L.van Zuidam 1966- 1971

•         Kand. G.J. Jans 1971- 1976

•         Kand. A. Bouman 1978- 1983

•         Ds. L. de Jong 1983-1989

•         Ds. D.C. Groenendijk 1989-1994

•         Ds. B.L. Bos 1995-2000

•         Ds. T.T. Osinga 2003

•         Ds. M.W. Jans 2004- 2009

 

ds. mw. G.M.E. Wildeman??-??-2011

'