Wandelingen door Nederland met pen en potlood.(1882) Deel 6

Jacobus Craandijk

 Als wij Sondel verlaten hebben, zien wij nog eens terug op het woeste, indrukwekkende landschap, met het bosch van Beuckenswijk en het meertje daarachter, met de hooge boomen van de laan en de huisjes van het dorp. Dan gaat het verder. Vóór ons rijst de hooge, eenzame toren van Nijemirdum boven het open veld. De schrale, met hekken omringde weiden en de

met diepe greppels van elkander gescheiden akkers houden ons gezelschap. Wild uitgewaaide en door den zeewind geteisterde eiken groeijen hier en daar. Aan onze regterhand liggen bosschen en van verre onderscheiden wij een smalle, blinkende streep onder de graauwe lucht - de zee. Nu en dan leidt de weg door een eikenlaan of tusschen akkermaalshout, met boekweit- en havervelden afgewisseld. Een breede zandweg onder knoestige eiken loopt zijwaarts in de rigting der verre bosschen. 't Is een der wegen naar de Wildemarkt. Wij hebben dien nog niet te kiezen. Eerst later komen wij op de heide in het bosch, die reeds sinds eeuwen zoo menigmaal de Gaasterlanders vereenigd zag. Een hevige regenbui drijft ons naar de herberg, tevens postkantoor, een der zeer weinige huizen, waaruit het dorpje Nijemirdum bestaat. Tijdens onze gedwongen rust hebben wij althans een fraai uitzigt over een groote, golvende, boschrijke vallei, op de duinen en bosschen van Rijs en op het naderbij gelegen geboomte, waarin zich het landhuis van Lycklamabosch verschuilt.

Heeft de kerk van Nijemirdum vroeger in het dorp gestaan, dan blijkt wel het groot verlies aan woningen, door de plaats geleden. De toren, die thans nog alleen over is, staat een eindweegs van de huizen op een kerkhof. 't Is te zien, dat de kerk eenmaal een ruim en groot gebouw moet zijn geweest, gelijk alle oude Gaasterlandsche kerken, die schijnen te bewijzen dat er voor eeuwen een talrijke bevolking woonde. Oorlog en burgertwist deden het hunne, om de grietenij te ontvolken. Nijemirdum werd in 1329 deerlijk geplunderd en in den Spaanschen krijg had de landstreek veel van de Staatschgezinde overburen aan gene zijde der zee te lijden. Maar ook de voortdurende aanwinst van vruchtbaren grond deed er velen verhuizen van de schrale hoogten, die wel een veilige woonplaats hadden opgeleverd, toen de wateren nog een groot deel van het tegenwoordige Friesland bedekten, maar op den duur voor harden arbeid slechts karig voedsel gaven. Van de stinsen veler edelen en van de huizen veler eigenerfde boeren is niets meer te vinden.

De toren, met een stompe kap gedekt, moet vroeger veel hooger zijn geweest. Nog is 't een zwaar gebouw, van groote moppen opgemetseld en met talrijke muurankers. De wind giert er omheen en speelt door den open boog, die eens toegang gaf tot de kerk. De toppen der iepen en elzen om het kerkhof buigen zich voor hem neêr. Van verre toont de zee haar golven, wit van schuim, waar wij haar hier en daar zien boven den langen zeedijk, die de groene vlakte nevens ons afsluit. Vriendelijk is 't hier voor 't oogenblik geenszins, maar het uitzigt is ruim en indrukwekkend en het gansche woeste, eenzame landschap is in overeenstemming met den wilden strijd in de natuur.